‘Polderwolf in Groningen aangekomen’, schrijft de Telegraaf op zijn site. Het is het nieuws van de dag. Sinds afgelopen weekend is de Nederlandse fauna verrijkt met een groot zoogdier, die van elders is gekomen. Een immigrant, een allochtoon. De wolf, die de komende tijd misschien wel vaker als polderwolf zal worden aangeduid, is in feite terug van weggeweest. Nu is het nog spannend, maar als we straks hele roedels polderwolven kunnen tegenkomen tijdens een zondagse wandeling in het bos of op de hei piepen we waarschijnlijk wel anders. En is de polderwolf weer de boze wolf die hij vroeger ook was.
Maar laten we zolang het kan maar van de polderwolf genieten. ‘t Is namelijk best een mooi woord met die assonerende o-klank van polder en wolf. Niet alleen uit esthetisch oogpunt is polderwolf een geslaagde samenstelling, ook semantisch is het een prima woord. Ook al loopt de wolf nog rond in het oosten en noord-oosten van Nederland, waar géén polder is, toch snappen we meteen dat met polder niet een droogmakerij wordt bedoeld, maar dat polder in deze samenstelling het symbool van Nederland is. Polderwolf betekent dus niets anders dan Nederlandse wolf. Onze eigen wolf.
Terwijl we dit stukje schrijven en nog wat research doen naar de faunaverrijker die de polderwolf in feite is, lezen we opeens dat een bioloog denkt dat de wolf niet helemaal goed bij zijn hoofd is. De wetenschapper denkt dat, omdat onze polderwolf zich zo vaak laat zien. Hij loopt door dorpen en langs lintbebouwingen waar hij gemakkelijk door mensen kan worden gespot. Dat horen wolven niet te doen. Die horen schuw te zijn. Het is dus een beetje een gekke wolf, onze polderwolf, concludeert de bioloog. Een wolf die de weg kwijt is.
Dat kan haast geen toeval zijn, in de boekenweek, die dit jaar in het teken staat van de gekte.
Geef een reactie