Fijn, werkgeversbaas Hans de Boer heeft een mooi woord dat in de vergetelheid dreigde te geraken wakker gekust. In een interview in de Volkskrant zegt hij: ‘Al die labbekakken die hier in een uitkering zitten, díé moeten aan het werk.’
De Boer gebruikt het woord labbekak wel in een net iets andere betekenis dan het in het woordenboek staat. De Dikke Van Dale vermeldt bij labbekak een paar betekenissen, maar de bekendste is ‘slap, benauwd, vreesachtig persoon’. Bij die betekenis vermeldt het woordenboek trouwens een prachtig citaat van de Antilliaanse schrijver Tip Marugg: ‘We denken van onszelf dat we helden zijn, maar in werkelijkheid zijn we labbekakken.’ Zo is het maar net.
De Boer gebruikt labbekak in een betekenis waarin hij de nadruk legt op het betekenisaspect ‘slap’. Hij vindt de uitkeringstrekkers die te beroerd zijn om hun handen uit de mouwen te steken ‘labbekakken’. Bij de werkgeversbaas is een labbekak dus in de eerste plaats iemand die te beroerd is om te werken, een lamlendig persoon, een slapjanus.
Dat betekenisaspect is wel aanwezig in de omschrijving van labbekak in de Dikke Van Dale, maar niet zo duidelijk. In de context waarin in die omschrijving het woord ‘slap’ staat (‘slap, benauwd, vreesachtig persoon’) denk je namelijk eerder aan karakterzwakte dan aan een gebrek aan werklust (al hangen die beide misschien wel met elkaar samen).
Waarschijnlijk is de betekenis van labbekak langzamerhand verweven geraakt met die van andere l-woorden, zoals lamlendig en lamzalig, waardoor bij labbekak de betekenis ‘slap, futloos’ wat meer uit de verf is gekomen. Daarom is labbekak vanaf nu dus ook een volwaardig synoniem met woorden als jansalie, druiloor, dweil en – nog zo’n mooi woord uit de oude doos – labberlot.
Bauke
In Friesland de algemene betekenis
, die de Boer er aan geeft.
Werd in de jaren50 al zo gebtuikt