De aangescherpte flexwet heeft werkgevers inventief gemaakt. Zo blijken universiteiten een creatief alternatief te hebben gevonden om onder de verplichting uit te komen hun werknemers een vast contract te bieden. Ze geven docenten een vast contract voor een klein deel van hun werk en een flexcontract voor de rest van de werkdagen. De Volkskrant schreef daar gisteren over en had het over knutselcontracten. ‘De contracten zijn een doorzichtige poging de flexwet te omzeilen,’ concludeerde een arbeidseconoom.
Knutselcontract debuteerde in de Volkskrant, Het Parool en De Telegraaf namen het woord over, evenals een paar nieuwssites. Het woord maakt dan ook een goede start in het Nederlands.
Knutselcontract is samengesteld met het werkwoord knutselen in de ongunstige betekenis ‘op gebrekkige wijze ergens aan werken’. Het woord betekent letterlijk een in elkaar geknutseld contract. Doordat knutselcontract gemaakt is met een woord dat van zichzelf al een ongunstige betekenis heeft, heeft het zelf ook een negatieve lading. Vanuit dat perspectief is knutselcontract vergelijkbaar met bijvoorbeeld sjoemelsoftware.
Knutselcontract is – door de herhaalde k-klank – een aantrekkelijk woord om te horen. Dat is een van de succesfactoren van nieuwe woorden. Een andere succesfactor is transparantie en ook daaraan voldoet knutselcontract: het laat meteen doorschemeren wat het betekent. Omdat het woord bovendien verwijst naar een verschijnsel dat veel vaker voorkomt en dus vaker inzetbaar is, is knutselcontract ook echt een kansenwoord: een kansrijk woord dus.
Geef een reactie