De term ‘woord van het jaar’ dook voor het eerst op in – schrik niet! – 1887. Niet in een landelijke krant, maar in de Leeuwarder courant. Die krant voorspelde namelijk wat in 2222 het ‘woord van het jaar’ zou worden: privatissimum: ‘Een privatissimum schijnt in 2222 het eenvoudigste woord te zijn om een kletspraatje aan te duiden van een hoogleeraar op zijn eigen studeerkamer met studenten A, B en C.’ Privatissimum zou overigens al in 1924 in de Dikke Van Dale worden opgenomen.
Het duurde bijna 100 jaar, tot 1985, tot ‘woord van het jaar’ opnieuw in een krant zou opduiken. Er was destijds een wijnschandaal in Oostenrijk. Oostenrijkse wijn was gezoet met glycol en het Nederlands Dagblad berichtte dat het Genootschap voor Duitse Taal in Wiesbaden glycol tot woord van het jaar had uitgeroepen.
Een paar jaar later, in 1988, schreef Nico Scheepmaker dat wat hem betreft gebeuren (‘u weet wel: het gymnastiekgebeuren, het Sinterklaasgebeuren’) zich had weten te handhaven als het ‘ergerniswekkendste woord van het jaar’.
Vanaf de jaren negentig dook de term ‘woord van het jaar’ steeds vaker op in de media, maar pas de laatste paar jaar merken journalisten en columnisten door het hele jaar heen woorden aan als mogelijk ‘woord van het jaar’.
Vooral in de zomerperiode – de gebruikelijke komkommertijd – staan er in de krant nogal wat woorden die volgens de media kans maken ‘woord van het jaar’ te worden. In de eerste 11 maanden van 2015 werden in de kranten onder meer positieflijst, voorbeeldvrijwilliger, spouwdonut, vrijheid van meningsuiting, rendementsdenken, horroroehoe, gemeentebordeel, pandadiplomatie, Facebookwijsheid, fanborrel, disruptie, grexit, oxi, relihufter, kindblindheid, playertaks en schaamasfalt als potentiële woorden van het jaar voorgedragen. Geen van deze woorden heeft het trouwens geschopt tot de lijst van tien genomineerde woorden in de Woord van het Jaar-verkiezing van Van Dale. Sommige omdat ze niet nieuw zijn (bijvoorbeeld disruptie, positieflijst, rendementsdenken en pandadiplomatie), andere omdat ze te vaktalig zijn (bv. spouwdonut).
Een erg mooi woord dat in de krant min of meer gesuggereerd werd als mogelijk woord van het jaar, was souvenirtaal. Schrijver Ingmar Heytze is de geestelijk vader ervan en hij doelt ermee op taal die is verrijkt met vakantiewoorden: ‘Natuurlijk’, zo schrijft hij, ‘Natuurlijk heeft souvenirtaal iets treurigs. In het buitenland hebben we voornamelijk met handen en voeten gepraat. We hebben ongewild een aantal dolkomische situaties gecreëerd met behulp van reisgidsen en steenkolenengels. Maar eenmaal thuis roepen we nog een paar weken te pas en te onpas ‘bonjour’, ‘ciao’, ‘ti amo’, ‘encantada’, ‘s’il vous plait’, ‘duo espresso’ en ‘il conto, per favore’ alsof we er spontaan een moedertaal bij hebben.’
In het AD-artikel waarin Heytze souvenirtaal introduceerde, refereerde hij weliswaar aan de Woord van het Jaar-verkiezing van Van Dale, maar blijkbaar was hij er niet erg van overtuigd dat souvenirtaal serieus kans zou maken om te worden genomineerd: ‘de souvenirtaal’, schreef hij, die maakt weinig kans voorgoed in het Nederlands terecht te komen.’ En hij merkte het woord dus – heel bescheiden – maar niet aan als mogelijk woord van het jaar. Ook andere schrijvers, journalisten en redacteurs pikten het woord niet op. De kans dat souvenirtaal genomineerd zou worden, was daarmee verkeken. Jammer, want souvenirtaal was wél een nieuw woord, en voldeed daarmee aan een van de belangrijkste criteria voor de WvhJ-verkiezing.
Geef een reactie