Volgens Van Dale is een boemerangkind een uitwonend kind dat bv. studeert, maar in het weekend thuiskomt om de was te (laten) doen e.d.’ Heel wat ouders van eindexamenleerlingen zullen hun kind na de zomer dus automatisch zien transformeren in een boemerangkind. Maar het woord blijkt nog een tweede betekenis te hebben: vandaag schrijven diverse kranten dat studerende kinderen ook weleens langere tijd weer thuis komen wonen, bijvoorbeeld tussen twee studies in, als gevolg van financiële problemen of omdat ze (tijdelijk) geen (betaalbare) woonruimte meer kunnen vinden.
Ook interessant is het werkwoord dat vandaag in de Volkskrant wordt geïntroduceerd voor dit fenomeen. ‘Het boemerangen kan gevolgen hebben voor jongeren (…) Hun jeugdigheid wordt eigenlijk opgerekt. Vroeger was op kamers gaan de stap naar volwassenheid, nu is deze levensfase veel meer onbestemd.’
Boemerangen is niet zo’n heel opvallend werkwoord. Immers, een van de beproefde methodes om werkwoorden te vormen is een zelfstandig naamwoord te nemen (in dit geval boemerang) en daar –en achter te plakken. Voilà.
In feite hadden we boemerangen dan ook incidenteel al wel eens aangetroffen, namelijk in de betekenis ‘een boemerang werpen’ of ‘met een boemerang spelen’. Het werkwoord wordt echter vandaag pas écht interessant. Dat komt doordat de figuurlijke betekenis waarin het nu wordt gebruikt, niet gebaseerd is op boemerang zelf, maar op de samenstelling boemerangkind. Het ‘nieuwe’ boemerangen betekent immers: ‘na uitgevlogen te zijn weer kortere of langere tijd in het ouderlijk huis komen wonen’.
Geef een reactie