Toen Eva in het paradijs haar metgezel Adam op advies van de slang verleidde met een vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad (Genesis 2:9), bleef volgens de overlevering een stukje daarvan steken in de keel van de vader aller mannen. Wat voor boomvrucht het was, vermeldt de Bijbel niet, maar in het Latijn werd hij beschreven als pomum, dat niet alleen ‘vrucht’ in het algemeen maar ook ‘appel’ in het bijzonder betekent.
In de late Middeleeuwen werd het gebruikelijk om lichaamsdelen van een naam te voorzien. In het medische Latijn werd het strottenhoofd dat vooral bij de man zichtbaar is, de pomum Adami genoemd: de ‘appel van Adam’. Mogelijk is dat een letterlijke, al te letterlijke vertaling van het Hebreeuwse tappuach ha adam. Overigens duurde het tot de tweede helft van de 18e eeuw dat de Nederlandse equivalent adamsappel van het Latijnse begrip pomum Adami populair werd.
Geef een reactie