In Het Parool van vandaag bespreekt Peter van Brummelen een vinyl-lp uit 1980: A treat of new beat van de West-Friese band The Rousers. De plaat sloeg destijds niet aan bij het grote publiek, maar werd later toch een collector’s item dankzij de door Joost Swarte getekende hoes. Het album bevalt Van Brummelen ruim dertig jaar na de release echter goed: ‘Prachtige melodieën en meerstemmige zang gaan op de plaat hand in hand met scheurgitaren en bonkebonkdrums.’
Bonkebonkdrums, dat is jip-en-janneketaal voor drums waarmee luid een strak ritme wordt geslagen. Het woord roept als een madeleinekoekje zoete herinneringen op aan de tijd van punk en newbeat.
Bonkebonkdrums lijkt misschien een fantasiewoord van Van Brummelen, maar is dat bij nader inzien toch niet. In de spreektaal in de jaren zeventig en tachtig waren woorden als bonkebonkmuziek (muziek met een strak slagritme), bonkebonkritme en bonkebonkdrums niet helemaal onbekend. In de schrijftaal trof en tref je die woorden echter niet of nauwelijks aan. Misschien debuteert bonkebonkdrums vandaag zelfs wel in Het Parool.
Deze woorden zijn gevormd met een onomatopee – bonkebonk – die ook wel op een andere manier wordt gebruikt. Al in 1931 schreef de krant Het Vaderland over een scheepsmotor die van ‘bonkebonk, bonkebonk’ klonk. Van bonkebonk klinken betekent zoiets als ‘met een eentonig ritme klinken’.
Later werd bonkebonk of bonkebonkebonk overigens ook in een heel andere betekenis gebruikt. Zo mopperde het Nieuwsblad van het Noorden in 1982 over het vele bloot in de vaderlandse cinema: ‘Willeke van Ammelrooy, Sylvia Kristel, Monique van der Ven, Marja Kok, Renée Soutendijk en Linda van Dyck. Wij, filmliefhebbers, hebben ze alle vijf al een of meer keren in al hun naaktheid mogen aanschouwen. De ene keer mét, de andere keer zonder bonkebonkebonk.’ In dit geval is de onomatopee bonkebonk(ebonk) metonymisch – via het met paren gepaard gaande geluid – verbonden met wat het dus ook betekent: seks.
Geef een reactie