In oktober verschijnt bij uitgeverij Van Dale mijn literair-erotisch woordenboek met een selectie van de Nederlandse erotische termen en metaforen, veelal verlucht met aforistische citaten uit de Nederlandse literatuur. Om mijn verzameling van circa 2500 citaten uit te breiden, (her)lees ik de komende weken het werk een aantal Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Op deze site doe ik daar verslag van. Nevendoel hiervan is u, lezer, uit te nodigen, uw favoriete erotische citaat of citaten te mailen of te posten: wie weet ontbreekt uw citaat nog in mijn verzameling en misstaat het niet in het literair-erotisch woordenboek. Onder de inzenders verloot ik in oktober drie exemplaren van mijn boek.
Kronkels
Een keurige cursiefjesschrijver die en passant de Amsterdamse volkstaal vastlegde, zo zal een woordenboekmaker Simon Carmiggelt (1913-1987) typeren, de schrijver die vanaf 1946 decennialang zijn ‘Kronkels’ in Het Parool publiceerde en daarmee landelijk bekend werd. Bij een breed publiek, want Carmiggelt sprak werkelijk iedereen aan, van de gewone man én vrouw tot aan de literatuurcriticus met kennis van de wereldliteratuur. Niet voor niets ontving hij in 1974 de P.C. Hooftprijs voor zijn oeuvre, waar volgens criticus Kees Fens ‘een aantal van de mooiste zinnen in staan die in de Nederlandse taal zijn geschreven’.
Carmiggelt schreef in een tijd dat niemand verontwaardigd reageerde als hij in Kronkel een Surinaams jongetje ‘voor een koe-wartje’ snoep liet kopen en toen ‘vrouwtje’ nog niet werd opgevat als een denigrerende benaming voor een vrouw. Zo laat hij in een Kronkel een man vertellen dat hij op straat ‘een heel aardig vrouwtje’ heeft ontmoet, ‘klein, maar hout voor de deur en strak in de billen’. Vaak schreef Carmiggelt over het leven dat achteraf toch altijd wat tegenvalt, verlangens die verdampt zijn tot herinneringen en de tijd die maar hardnekkig blijft verstrijken, maar hij had óók oog voor vrouwelijk schoon. Als hij ‘romantisch’ een aantrekkelijke verpleegster nakijkt, concludeert hij: ‘Zij was tot liefde in staat, droeg kuise wollen kousen en had wulpse billen.’
Uit het leven
Omdat zijn Kronkels worden bevolkt door een dwarsdoorsnede van de Amsterdamse bevolking, tref je er nogal wat vrouwen ‘uit het leven’ in aan. Bij Carmiggelt heten die geen prostituees of hoertjes, hij omschrijft ze met alom bekende eufemismen. Zo treft hij in een café een man aan die vertelt dat hij een ‘vrouwtje aan de hand’ heeft, dat heel aardig verdient, ‘horizontaal’. Dat woord, horizontaal, heeft bij Carmiggelt wel vaker een erotische lading, getuige een van zijn allerbekendste aforistische uitspraken: ‘Dansen is de verticale uiting van een horizontaal verlangen.’
Elders in zijn werk protesteren nette dames tegen een nieuwe bewoonster van hun flatgebouw, omdat het ‘lichte cavalerie’ zou zijn, ook zo’n archaïsche uitdrukking die nauwelijks meer gebruikt wordt. Weer ergens anders vertelt een prostituee: ‘Ik ben twintig jaar in het leven, maar mannen – bah. (…) ’t Is me brood hoor, maar voor mij zijn het etters, allemaal.’ Vaak noemt Carmiggelt zo’n vrouw simpelweg een ‘juffrouw’: ‘een opgeschilderde juffrouw, die haar beroep al zo lang uitoefende dat ze iets moederlijks had gekregen’. Prostituees vormen bij Carmiggelt ook een ideale vergelijkingsbasis wanneer hij zoekt naar een metafoor voor de ruimte waarover hij schrijft. Zo typeert hij de Zeedijk ergens als ‘een pas ontwaakte juffrouw uit het leven, die in kimono de gordijnen opentrekt en knippert tegen de zon’. Elders ligt de stad ‘wulps klaar voor een man alleen, met stille lantaarns (…) en warme kroegen’.
Vrijwel nooit gebruikt Carmiggelt onverbloemde seksuele termen. De enkele keer dat hij de geslachtsdaad zelf ter sprake brengt (of laat brengen in een opgetekende conversatie), wordt die daad verhuld beschreven: ‘Na eenentwintig jaar huwelijk is de hupsekee hooguit een stiptheidsactie. Eens in de drie maanden. Maar ’t zijn er ook wel eens vier.’ En als het woord ‘hoer’ toch eens valt, figureert dat in een metafoor en verwijst het naar mannen: ‘Als ze wat gedaan willen krijgen, de mannen, dan zijn ‘t net tafelhoertjes.’
Zondigheid
Dat Carmiggelt gewoonlijk in omzichtige bewoordingen schreef over het geslachtsleven van de mens, zal er ongetwijfeld mee te maken hebben dat zijn Kronkels in de krant verschenen en voor een breed publiek bestemd waren. Maar die omzichtige bewoordingen hebben misschien ook een andere oorzaak, een zekere vorm van schuldbesef.
Over het ontstaan van zijn nieuwsgierigheid naar ‘het geslachtelijke’ schrijft Carmiggelt in het verhaal ‘Sexy’ in de bundel Zelfportret in stukjes dat hij als kind, logerend bij familie in Gelderland, eens een uit de trein geworpen tijdschrift vond: ‘Het blad heette De Zwarte Kat en bevatte verhaaltjes en prentjes die toen pornografisch waren en nu haast geschikt voor De Strijdkreet zouden zijn’, want ‘opwindende delen van het lichaam werden omzichtig aangeduid’. Wat ‘een verrukkelijk herdersuurtje’ inhield, bleef hem als kind onduidelijk, en ook bleef onopgehelderd wat ‘de strenge massage’ was die in een advertentie werd aangeboden door een blote en mollige juffrouw die ‘een brandende sigaar in haar rechterhand’ hield: ‘Waarom ze sigaren rookte snapte ik niet. Maar ik begreep wel de uitdrukking van diepe verachting op haar gelaat: zij veroordeelde mijn zondigheid.’
© 2017 Ton den Boon
Geef een reactie