‘We waren gelukkig, ik hield van haar en zij bedroog me met al m’n vrienden.’ Soms zijn uitspraken over seks en erotiek in de verhalen van Willem Brakman hilarisch, maar vaak schuilt er iets venijnigs in. Misschien hangt dat wel samen met de voorliefde van Brakman voor het beschrijven van seksuele aberraties. Helpt een personage een ‘bijzonder elegante vrouw, ferm van stap’ ongevraagd bij het instappen in de bus, dan streelt hij langs haar ‘nylons zacht als boter’. Niets aan de hand dus, denk je als lezer, maar vervolgens blijkt de vileine aard van de man: ‘Oneindig teder heb ik haar even aangeraakt met de tip van mijn vingertop waaraan een scherfje scheermes was bevestigd door middel van een vleeskleurige pleister. Even een snelle zwiep van verrukking, een naaldscherpe aai; en een vleug van troost vond ik in de holte van haar knie, maar zij glimlachte over mij heen naar de Banque de Paris. Thuis zal zij merken hoe diep mijn verering voor haar was en hoe feilloos mijn precisie. Een druppel bloed zal op de vloer van de badkamer fluisteren in een uiterste aan stilte, en in die kleine rode poel keert mijn gezicht terug, mijn glimlach. Dan zal ze gillen en van mij dromen, wat wil een mens meer?’
Aberraties
Vaak is er in Brakmans verhalen een ik-figuur aan het woord, een gulle verteller die graag ontboezemingen doet: ‘Alleen normale mensen worden impotent, ik ben goed gewapend, ik ben pervers.’ Alle perversies die een gewone sterveling kan bedenken, komen dan ook wel in Brakmans romans ter sprake: ‘Ik heb al gezegd dat een wat onderkoelde, lichtblauwe huid zo zijn aantrekkelijkheden heeft, vermoedelijk schuilt daar iets necrofiels in de diepte.’ Die relatie tussen seks en dood is trouwens alomtegenwoordig in zijn verhalen: ‘Als ik haar zo bezig zie, zo van dichtbij en zo botttig (…), dan krijg ik een erectie. Vreemd, zo een waar niets tegen te doen is en waar je ook niet bij hoort, zoals bij gehangenen.’
Brakmans personages nemen niet zozeer deel aan de handeling, ze zijn kijkers. ‘Vroeger als jongen zocht ik altijd naar de borsten van de vrouwen die ik tegenkwam.’ Het zijn kijkers met een ongebreidelde fantasie, die soms een loopje met hen neemt: ‘Er was ook een wonderschone brunette die statig, vol allure, fraai van haar, diep van oog over tuin en terras zeilde en zodoende herhaaldelijk mijn meditaties stoorde. Ik bedoel hiermee dat ook bij mij de meest fijnzinnige bespiegelingen door haar verschijnen ruw werden weggevaagd door de logge hops der hormonen.’ Die logge hops der hormonen – het is in onze literatuur misschien wel de mooiste metafoor voor seksuele opwinding.
Oog voor detail
Brakmans vertellers zijn breedsprakig en beschikken over een enorm register aan woorden en uitdrukkingen. Dientengevolge worden handelingen haast nooit met een enkel woord aangeduid. Integendeel, meestal worden ze met veel oog voor detail beschreven. Zo vertelt hij over ‘getatoeëerde Japanse vrouwen die zich aan zelfbevrediging overgaven’ dat ze dat doen ‘met plakkerige vingertjes, waaronder een koket pinkje’. Zo geformuleerd blijft zo’n scène je wel bij. Vaak wisselt hij poëtisch en prozaïsch register af en creëert hij stijlbreuken, waardoor de beschrijving van iets treurigs uiteindelijk toch nog lachwekkend wordt: ‘O, weer jong te zijn, een soepele poes met sneeuwbleke billen. Wat is het toch wreed oud te zijn. Vroeger had ik de vrijers op een rijtjes staan, ze vochten om me, en nu … naakt ritsel ik als een krant.’
In oktober verschijnt bij uitgeverij Van Dale mijn literair-erotisch woordenboek met een selectie van de Nederlandse erotische termen en metaforen, verlucht met duizend en enige veelal aforistische citaten uit de Nederlandse literatuur. Om mijn verzameling van circa 2500 citaten uit te breiden, (her)lees ik de komende weken het werk een aantal Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Op deze site doe ik daar verslag van. Nevendoel hiervan is u, lezer, uit te nodigen, uw favoriete erotische citaat of citaten te mailen of te posten: wie weet ontbreekt uw citaat nog in mijn verzameling en misstaat het niet in het literair-erotisch woordenboek. Onder de inzenders verloot ik in oktober drie exemplaren van mijn boek.
Luc de Wilde
Geachte heer de Boon, Beste Ton,
de volgende strofen van Raymond Herreman staan wellicht al (gedeeltelijk?) in jouw boek, maar iets daarvan mag mijns inziens niet daarin ontbreken:
“Maar gij, maar gij, hoe helder spiedt
gij ‘t slaan van mijn waanzinnig vuur
vermenigvuldigt gij de duur
van mijn vergoddelijkt gebied;
want gij, nog bij de laatste val
houdt mij uw glimlach uitgespreid
O Glooiing, als eeen zomer wijd,
o thuiskomst in mijn dal.”
(Uit: “hoe schoon de vrouw die nederstort”).
En het is natuurlijk onnodig op het volgende citaat van Matthijs de Castelein te wijzen:
“Ik zag dat zoete struiksken
en zij bekeek mijn veelken;
toen klam ik op haar buiksken
en zij ontfijnk mijn steelken.
Wij speelden ‘t oude speelken
gelijk ons vader plag.
Mij docht dat ik in rode rooskens lag!”
(Uit: “Liedeken” – Diverse Liedkens)