‘Als vrouw plassen in de piskrul? Ja, dáág! Ik vind het zó vies. Ik zou er echt nooit in gaan zitten. Dat je dan je broek uittrekt, je benen wijd doet en iedereen je kukeleku ziet,’ staat vandaag in diverse kranten, variërend van De Leeuwarder courant tot de PZC. Het is een uitspraak van een Amsterdamse dame die afgelopen dinsdag ook al in Het Parool werd geciteerd in reactie op de vraag of je als vrouw zou gaan plassen in een Amsterdamse – excusez le mot – piskrul.
Kukeleku is in dit geval een eufemisme voor het vrouwelijk geslachtsdeel. Dat is op z’n minst opmerkelijk.
Kukeleku is namelijk het natuurlijke geluid van de haan, d.w.z. een mannelijk hoen. Dat woord haan wordt – soms in de verkleinvorm – wél gebruikt als benaming voor het geslachtsdeel, maar dan alleen voor het mannelijk geslachtsdeel. Zo kun je in het literair-erotisch woordenboek De taal der liefde (dat op 7 oktober verschijnt) het trefwoord haantje opzoeken:
Ook haan zelf staat in dat woordenboek, maar dan in de betekenis ‘seksueel actieve man’. En het bewuste dier figureert ook in De taal der liefde in het enige orgasmespreekwoord in de westerse talen: omne animal post coitum triste praeter gallum qui cantat (na de coïtus is elk dier terneergeslagen, behalve de haan, die kraait’). Van dat spreekwoord is trouwens ons woord postcoïtum afgeleid, dan weet u dat ook weer.
Dat kraaien klinkt als kukeleku. Als een man het dus over zijn kukeleku zou hebben, dan zou dat nog wel te snappen zijn.
Maar wij zijn heel coulant. En taal is vaak onvoorspelbaar. En daarom mag die Amsterdamse mevrouw het gerust over haar kukeleku hebben.
Geef een reactie