Een draaigat is van oudsher een koket meisje, maar als Trouw het vandaag over een mediterraans draaigatje heeft, wordt daarmee niet een meisje maar een miertje bedoeld. Dat mediterrane draaigatje – mediterraans en mediterraan zijn synoniemen, maar in de literatuur wordt het miertje gewoonlijk mediterraan draaigatje genoemd – is een behoorlijke lastpak.
Zijn wetenschappelijke naam luidt Tapinoma nigerrimum, maar hij heet in de volksmond draaigatje omdat, zoals NRC Next onlangs schreef, ‘hij zijn achterlijf alle kanten op kan draaien om een bijtend zuur naar belagers te spuiten’. Hij kan nog vervelend bijten ook.
Het miertje exploiteert bladluizen, wat tuinplanten kan aantasten. Het dier verspreidt bovendien zelf plakkerige afweerstoffen, waardoor huis en haard, maar vooral tuin en trottoir plakkerig en kleverig kunnen worden.
Ook naar is dat de mier bepaald niet in z’n eentje opereert. Het is een heel sociaal dier, dat met z’n maatjes geen kolonies, maar superkolonies vormt: samenwerkende mierenkolonies die soms over honderden meters het tuinpad dan wel het trottoir ondergraven. Het diertje, dat zoals de naam al zegt uit het Middellandse Zeegebied komt, heeft hier bovendien geen natuurlijke vijanden en naarmate het warmer wordt in West-Europa wordt de kans groter dat het draaigatje een probleem met een grote P gaat vormen.
Het enige voordeel van de komst van het mediterraan draaigatje is het woord. Als persoonsaanduiding was draaigat de laatste decennia in onbruik geraakt, maar nu het miertje voet aan of beter gezegd onder de grond krijgt in ons taalgebied, krijgt dit fraaie woord in elk geval weer een nieuwe invulling.
Geef een reactie