Onder de kop ‘Groenzucht oosterburen struikelblok’ schrijft De Telegraaf vandaag:
De groene veranderingsdrift bij onze oosterburen schopt groene plannen in eigen land in de war. Het kabinet wil graag meer goederenvervoer over het spoor, maar door de sluiting van kolencentrales in Duitsland daalt het aantal treinen juist.
Die zin maakt meteen duidelijk wat hier met groenzucht wordt bedoeld: de onbedwingbare neiging te vergroenen, dat wil zeggen milieubewust en duurzaam te produceren en te consumeren.
In deze betekenis, die aansluit bij de geest des tijds, is groenzucht spiksplinternieuw. De sporadische keren dat het woord de afgelopen jaren werd aangetroffen, had groen in groenzucht niet de betekenis ‘milieuvriendelijk’, maar verwees het naar de kleur van gras of naar agrarische activiteiten.
Een enkele keer, zoals in Het carnarium van Leo Vroman, is groenzucht in het verleden schertsend gebruikt ter aanduiding van een imaginaire aandoening of ziekte. Ook in de galenische geneeskunde moet groenzucht vroeger bekend zijn geweest als een variant van geelzucht. In de Dictionnaire complet français-flamand et flamand-français van J.F. Vandervelde uit 1865 wordt de Franse uitdrukking ictéricie verte (ictéricie is een oud Frans woord voor icterus oftewel geelzucht) vertaald als groenzucht.
Definitie
groenzucht (de, g.mv.) onbedwingbare neiging tot vergroening, d.w.z. milieubewuste en duurzame productie en consumptie
Geef een reactie