Misschien was de oorspronkelijke betekenis van het verdwenen woord stokebrand ‘brandstichter’. Vondel gebruikte dit verdwijnwoord althans in die betekenis toen hij een personage in zijn treurspel De Amsteldamsche Hecuba liet opbiechten:
Ick ben stoockebrand: mijn vier is’t datter blaeckt.
Maar van meet af aan werd stokebrand meestal figuurlijk gebruikt ter aanduiding van opruiers, onrustzaaiers en andere woelgeesten.
Onruststokers heten zulke mensen tegenwoordig, maar oude benamingen als roervink en stokebrand tref je niet vaak meer aan in de media. Ze zijn weliswaar nog niet helemaal weg, maar wel hard op weg om uit onze taal te verdwijnen. Dat is trouwens al gebeurd met het werkwoord stokebranden, dat in de 19de en het begin van de 20ste eeuw ook meestal in de figuurlijke betekenis ‘onrust teweegbrengen’ werd gebruikt. Het woord heeft al definitief plaatsgemaakt voor alternatieven als opruien.
Geef een reactie