‘Vlaamse vrouwen zuchten onder “kettingziekte”‘, kopte De Telegraaf gisteren in een onlinebericht. Aanleiding hiervoor waren berichten in de Vlaamse media dat vooral veel jonge vrouwen deze winter al ten minste twee keer ‘kettingziek’ zijn geweest. Zo schreef Het Laatste Nieuws gisteren:
Keel- en oorontstekingen en verkoudheden doen volop de ronde, en vaak zitten die patiënten niét voor het eerst deze winter bij de dokter. ‘Kettingziekte’ heet het fenomeen, voor wie al twee keer ziek is geweest deze winter. Liefst één op de vijf heeft er last van.
Kettingziek en kettingziekte zijn in de media spiksplinternieuwe woorden, maar in een ver verleden werd kettingziekte ook al eens aangetroffen, namelijk als veterinaire vakterm (in verband met koeien).
Kettingziekte zoals het nu gebruikt wordt, herinnert aan kettingroken (aan een stuk door roken) en kettingroker, maar ook aan kettingzang als benaming voor een canon. Het eerste deel in kettingziek(te) wil dan ook in lijn met deze woorden zeggen dat het door het tweede deel van de samenstelling genoemde woord (ziek/ziekte) ‘aan een stuk door’ plaatsvindt.
Definitie
kettingziek (bijvoeglijk naamwoord) in een bepaalde periode kort achter elkaar getroffen door verschillende aanvallen van verkoudheid of griep
Vond u dit artikel interessant? Sponsor de Taalbank dan veilig via Ideal of Paypal!
Geef een reactie