Opa’s en oma’s hebben het moeilijk in tijden van corona: voordien brachten ze veel tijd door met hun kleinkinderen, maar nu kunnen ze die vanwege het besmettingsgevaar nauwelijks zien, laat staan er dingen mee doen. Dat staat, schrijf Trouw vandaag, op gespannen voet met het beeld dat grootouders van zichzelf en hun kleinkinderen hebben. Kleinkinderen, zucht, daar moet je als grootouders tegenwoordig sowieso juichend over doen. Socioloog Herman Vuijsje, hierover geïnterviewd, zegt daarover:
Je hóórt je tegenwoordig ook emotioneel te bekommeren om je kleinkinderen. Er heerst een ‘jubelnorm’ rondom het praten over je kleinkind, anders ben je een slechte opa of oma.
Het artikel waarin dit citaat staat, is geschreven door Jet Pellemans, die ook al eens in 2017 in Het Parool over moderne grootouders schreef en toen eveneens Herman Vuijsje interviewde. In dat artikel maakte het woord jubelnorm zijn debuut in onze taal, maar niet in een uitspraak van Vuijsje, maar in een verbindende tekst van de schrijfster zelf:
Grootouders van nu zitten met de gebakken peren: een oppasdruk van de volwassen kinderen en een opgelegde lyrische/hysterische jubelnorm door de medeopa’s en -oma’s. Al gaat natuurlijk niet íedere opa of oma daar onder gebukt.
Wie de bedenker is van het woord jubelnorm, is onduidelijk, maar beide contexten – vaker dan in 2017 in Het Parool en vandaag in Trouw is jubelnorm niet aangetroffen – leveren in elk geval wel voldoende informatie om een tentatieve omschrijving van dit woord te geven, wat nog niet wil zeggen dat jubelnorm nu meteen ook een woordenboekwaardig trefwoord is.
Definitie
jubelnorm (de, -en) sociale norm die inhoudt dat grootouders dol horen te zijn op hun kleinkinderen en geacht worden vaak publiekelijk hun waardering te uiten voor alle prestaties (eerste stapjes, eerste woordjes et cetera) van dat nageslacht
Geef een reactie