Onder het kopje ‘Testschroom’ schreef De Volkskrant gisteren over het gebrek aan animo dat Nederlanders hebben om zich op corona te laten testen. Een kuchje of een loopneus wordt weggeredeneerd als een hooikoortssymptoom, rokersongemak of een kwaal die nu eenmaal hoort bij de oude dag.
Testschroom is niet alleen een naar ouderwetse deugdzaamheid klinkend woord, maar het verschijnsel waar het woord naar verwijst – een zekere terughoudendheid om een coronatest te gaan doen – is misschien ook nog wel te begrijpen: wie positief test, zit namelijk met een serieus probleem. Hij moet in quarantaine, kan niet op vakantie, niet naar zijn werk, zelfs niet naar de winkel om z’n dagelijkse boodschappen te doen.
Toch verwijst testschroom naar iets wat door de dreiging van een tweede coronagolf in feite onwenselijk is, terwijl het woord zelf niet onaangenaam klinkt. Hoe komt dat?
Het is kort en duidelijk, maar het heeft ook een vergoelijkend karakter, waarschijnlijk omdat het woord schroom zelf verwijst naar eigenschappen die in het algemeen niet negatief gewaardeerd worden: bescheidenheid, verlegenheid, een zeker schaamtegevoel.
Samenstellingen met schroom zijn dungezaaid. Ook daarom valt dit woord op.
Definitie
testschroom (de, g.mv.) schroom, aarzeling die mensen ervaren om zich te laten testen op een bepaalde ziekte
Geef een reactie