‘Ooit kijken we terug en denken we: wat raar dat katten, met een haast heilige status, in 2021 ongebreideld mochten roven.’ Met die woorden wordt vandaag in Trouw een ‘katkritische jurist’ aangehaald.
Daarmee maakt katkritisch zijn (media)debuut in onze taal. Dat er überhaupt mensen bestaan met kritische houding ten opzichte van het dier met de hoogste aaibaarheidsfactor, is op zichzelf al opmerkelijk, maar het woord katkritisch mag er in dit opzicht ook zijn. Behalve cultuurkritisch en maatschappijkritisch zijn er namelijk niet zoveel courante samenstellingen met kritisch. Eurokritisch kennen we nog, maar woorden als hondkritisch, kunstkritisch of vleeskritisch zijn zelfs in kringen van hondenhaters, cultuurbarbaren en veganisten slechts dungezaaid. Als we zo’n woord al aantreffen, is het doorgaans een gelegenheidswoord.
Dat lot – een gelegenheidswoord blijven – treft vermoedelijk ook katkritisch, dat niettemin het bespreken waard is omdat deze samenstelling duidelijk maakt hoe gemakkelijk je in onze taal zelfs ongemakkelijke samenstellingen kunt vormen.
Definitie
katkritisch (bijvoeglijk naamwoord) een kritische houding hebbend ten aanzien van (huis)katten
Geef een reactie