Sander Schimmelpenninck uit vandaag in zijn Volkskrant-column kritiek op de Nederlandse overheid, die volgens hem ‘willekeur als wezenlijk element in haar bestuurscultuur heeft’. Volgens hem leidt dat er onder meer toe dat burgers die assertief zijn het meest voor elkaar krijgen van de overheid:
Wie vraagt, wordt niet overgeslagen, maar krijgt zelfs voorrang. (…) De invechtmentaliteit, de met het eufemisme van de burgerlijke ongehoorzaamheid ingeklede brutaliteit, wordt door de overheid blijkbaar als een basisvereiste voor het moderne burgerschap gezien. Maar wanneer de elleboogburger het blijft winnen van de brave burger, verliest de beschaving.
Het woord elleboogburger in deze passage is nieuw. De betekenis laat zich gemakkelijk raden: de burger die met zijn ellebogen werkt, met andere woorden die desnoods ten koste van zijn medeburgers opkomt voor zichzelf. Hoewel veel burgers zich in dat beeld zullen herkennen is elleboogburger nou niet bepaald een woord dat je graag op jezelf zou toepassen. Het is dan ook een woord met een ongunstige betekenis.
Elleboogburger sluit qua vorming aan bij oudere woorden als elleboogmaatschappij en elleboogsamenleving (maatschappij, samenleving waarin het geaccepteerd lijkt te zijn dat mensen met hun ellebogen werken om zo vooral hun eigen zaken te behartigen), die sinds eind jaren negentig zeer incidenteel in de media figureren en die eveneens een ongunstige bijklank hebben.
Definitie
elleboogburger (de, -s) burger die desnoods ten koste van anderen zijn eigen zaken behartigt, gevormd op basis van de uitdrukking met zijn ellebogen werken