De Telegraaf bericht vandaag dat voormalig staatssecretaris en huidig voorman van de melkveehoudersvakbond een ’emotionele oproep’ aan boeren doet om te stoppen met wegen in de fik steken. De krant gebruikt in de kop een interessant woord: boeren-brandstekers.
Het koppelteken tussen boeren en brandstekers doet vermoeden dat we te maken hebben met een samenstelling van gelijkwaardige delen, vergelijkbaar met dichter-dominee en schrijver-redenaar. Een kenmerk van zulke woorden is dat je de delen kunt verwisselen. In het geval van boeren-brandstekers zou het dan brandstekers-boeren worden. Die vorm oogt ongemakkelijk, omdat het niet een samenstelling van gelijkwaardige delen is: boer is een beroep en brandsteker is, tja, in elk gevel geen beroep, maar eerder een kwalificatie van iemand die een misdrijf of overtreding pleegt.
Maar op zichzelf is brandsteker ook al een opvallend woord. Het is afgeleid van de werkwoordelijke verbinding in brand steken. Maar moet het dan geen inbrandsteker zijn?
Een alternatieve interpretatie van boeren-brandsteker is dat het koppelteken er ten onrechte staat en dat boerenbrandsteker eigenlijk een samenstelling is van boerenbrand en steker. Maar ja, wat is een boerenbrand? En kun je boerenbranden steken? Een fikkie stoken, ja dat kan, maar een brand stoken zeg je eigenlijk ook niet. Toch denk ik dat dat bedoeld is: boeren die brandjes stoken op plaatsen waar ze dat niet zouden moeten doen.
Kortom, boeren-brandsteker is een onmogelijk woord. Eigenlijk zou boeren-brandstoker beter zijn. Maar soms worden onmogelijke woorden toch een begrip…
Definitie
boer-brandsteker (de, -s) boer die uit protest tegen overheidsbeleid brand stookt in de publieke ruimte
Geef een reactie