Binnenkort trekken ze weer op de tractor naar de grote stad, maar vandaag heeft het Financieele Dagblad in een ander verband over betoogboeren, namelijk over de plattelandsbewoners in Diepenheim die afgelopen zondag minister Kaag belaagden met fakkels. Kaag zag een link met de Ku Klux Klan, maar die vergelijking vindt columnist Han Dirk Hekking niet op z’n plaats, schrijft hij:
Misschien waren de puntmutsen vanwege het carnaval allemaal verhuurd? En een beetje Supreme Grand Wizard van de Ku Klux Klan zou zich de ogen uit de kop schamen voor die fakkels. Die kwamen zo te zien linea recta uit de afprijzing van de Intratuin of waren een restantje van een personeelsbarbecue van een veevoerfabrikant, zo’n bedrijf dat betoogboeren in Nederland af en toe wat toestopt, voor de gezelligheid.
Ziedaar het fraai allitererende woord betoogboer, dat in deze column meteen ook zijn mediadebuut maakt. Het woord heeft qua structuur iets weg van blokkeerfries, maar is verder geheel doorzichtig van betekenis.
Definitie
betoogboer (de, -en) plattelandsbewoner die deelneemt aan een voor boeren en buitenlui georganiseerde betoging
Geef een reactie