‘Lieve vrouwen, dames,’ begint de column van Roos Schlikker vandaag in het Parool. Ze vervolgt met nog een hele reeks woorden uit hetzelfde betekenisveld:
‘juffertjes, grietjes, deernes, prinsessen, heksen, sma’tjes, moppies, godinnen, queens, diva’s, chickies, sirenes, zachte krachten, stevige tantes, feminiempjes, kortom iedereen die zich niet identificeert als man en dat is meer dan vijftig procent van de mensheid. Ik heb een beroerde mededeling. Jullie bestaan niet.’
Het interessantste woord uit deze opsomming – die overigens lang niet uitputtend is – is feminiempjes, het meervoud van feminiempje, dat op zijn beurt de verkleinvorm is van het zelfstandige naamwoord feminiem. Dat kennen we weliswaar als bijvoeglijk naamwoord, maar niet als persoonsaanduidend zelfstandig naamwoord. Anders gezegd: feminiem is niet ingeburgerd in de betekenis ‘(supervrouwelijke) vrouw’.
Feminiempje is dus een nieuw woord, althans in de krant, maar ook op internet zijn geen oudere bronnen te vinden.
Als verkleinvorm van een persoonsnaam is feminiempje vrijwel zeker een affectieve benaming, anders gezegd: een koosnaam.
Als er een mannelijke tegenhanger van het feminiempje zou zijn, zou dat het homoniempje heten, maar dat woord bestaat niet en lijkt ook minder voor de hand liggend dan feminiempje.
Definitie
feminiempje (het, -s) affectieve benaming voor een zeer feminieme (jonge) vrouw,
Geef een reactie