Het is volop zomer en het is dan ook druk bij de zwemplassen, schrijft De Gelderlander vandaag. Toch is er volgens dezelfde krant een trend om bij warm weer niet op het strand te gaan liggen, maar juist verkoeling te zoeken in een winkelcentrum met airconditioning:
De zwemplassen in de regio hebben last van ‘mooiweermoeheid’. Mensen zoeken niet meer zo vaak een zwemplas op, ondanks dat het er natuurlijk prachtig weer voor is. De bezoekcijfers lopen terug.
Mooiweermoeheid verdient alleen al onze aandacht omdat de structuur en de betekenis van dit woord afwijken van die van de andere bekende mooiweer-samenstellingen. Dat zijn namelijk steevast persoonsnamen als mooiweerfietser, mooiweerhockeyer, mooiweervoetballer, mooiweerwandelaar, mooiweerzeiler. Zulke samenstellingen worden in de Dikke Van Dale opgesomd bij het prefixoïde woorddeel mooiweer-, dat volgens het woordenboek wordt gebruikt ‘ter aanduiding dat de door het tweede lid genoemde de bedoelde handeling alleen bij mooi weer of onder gemakkelijke omstandigheden verricht’.
Mooiweermoeheid is daarentegen simpelweg samengesteld met de woordgroep mooi weer. Mooiweermoeheid verwijst namelijk naar het fenomeen dat mensen meer dan genoeg hebben van het mooie weer, bijvoorbeeld omdat dat te gewoon is geworden of omdat dat hinderlijke gevolgen heeft.
Onderliggend aan het zelfstandig naamwoord mooiweermoeheid is het bijvoeglijk naamwoord mooiweermoe, dat overigens afgelopen zaterdag zijn schriftelijke debuut maakte in De Volkskrant. Hoewel? De Volkskrant zelf dateert mooiweermoe in die vorige hete, droge zomer: 1976. Volgens De Volkskrant zou de weermedewerker van het Nieuwsblad van het Noorden in dat jaar hebben geschreven dat ons land ‘mooiweermoe’ was. In de historische krantendatabank Delpher, waarin teksten uit het Nieuwsblad van het Noorden volop vertegenwoordigd zijn, is de bron die De Volkskrant noemt echter niet terug te vinden.
Moeten we mooiweermoe en mooiweermoeheid nu meteen omarmen als nieuwe klimaatgerelateerde begrippen? Nee, eerst maar eens afwachten hoe de zomers van 2019, 2020 enzovoorts zich ontwikkelen. Misschien zijn we volgend jaar op 25 juli wel regenmoe.
Modewoorden
Mooiweermoe(heid) is welbeschouwd een modewoord, dat na zijn debuut in de media zomaar weer kan verdwijnen. Dat gebeurde in 2006 – ook een warme zomer – met het woord hittemoe(heid). Op 28 juli van dat jaar kopte De Telegraaf: ‘Nederlander lijdt aan hittemoeheid’. Een dag later schreef dezelfde krant:
De weergoden moeten de smeekbeden om een verkoelende regenbui gehoord hebben: hittemoe Nederland werd gisteren getrakteerd op grote regendruppels.
Nadien hebben we de woorden hittemoe en hittemoeheid nooit meer in een krant aangetroffen. Tot gisteren. Toen kopte het Algemeen Dagblad op de website: ‘Hittemoe? Zeven suggesties voor reisjes naar de regen’.
Waarschijnlijk hebben we nog heel, heel veel mooie, hete en droge zomers nodig voordat woorden als hittemoe(heid) en mooiweermoe(heid) echt courant worden. En misschien maken we dan ook nog wel de geboorte van droogtemoe(heid) mee, een woord dat zeer toepasselijk is op het gazon voor ons kantoorraam. Hoe dat ook zij, nieuwewoordenmoe zullen wij in elk geval nooit worden.
Definitie
mooiweermoeheid (v, g.mv.) het verschijnsel dat mensen het aanhoudende mooie weer zat zijn, bijvoorbeeld omdat dat hen hindert in hun dagelijks functioneren
Geef een reactie