Van weinig Nederlandse woorden weten we wie de geestelijk vader is. In het geval van mantelzorg is dat wél bekend. Het woord werd in 1971 of 1972 bedacht en geïntroduceerd door de chemicus, internist en ziekenhuiswetenschapper J.C.M. Hattinga Verschure (1914-2006). Hij wilde de hulpverlening aan zieken, ouderen en hulpbehoevenden innoveren en bedacht daarom drie pijlers voor de zorg: zelfzorg, professionele zorg en wat hij mantelzorg noemde. In het artikel ‘Ontwikkeling van zorgcriteria voor herstructurering van de gezondheidszorg’ (1972) omschreef hij mantelzorg als:
Zorg vanuit een omgeving die ‘vanzelfsprekend’ wordt verstrekt en niet voor geld gekocht.
Hattinga Verschure verklaarde de metafoor mantelzorg vervolgens als onderlinge zorg die verleend wordt door de leden van een kleine gemeenschap: familieleden en buren. De zorg diende ‘als een mantel, die verwarmt, beschut en beveiligt’.
Aanvankelijk was wederkerigheid het uitgangspunt van mantelzorg en werd het woord soms geparafraseerd als ‘buren- en familiehulp’. Het aspect van wederkerigheid is verloren gegaan en allengs heeft mantelzorg de betekenis gekregen: ‘hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt, bv. door familieleden of buren’ (Van Dale).
In de jaren tachtig werd de afleiding mantelzorger courant, in plaats waarvan sinds 1997 ook weleens het formalistischer ogende woord mantelzorgverlener wordt gebruikt.
In 2005 maakten mantelzorgwoning en de minder courante samenstelling mantelzorghuis hun mediadebuut. Van Dale nam mantelzorgwoning in 2009 op met de omschrijving: ‘speciale prefabwoning voor iemand met een zorgbehoefte die voor kortere of langere tijd in de onmiddellijke nabijheid van zijn of haar mantelzorger wordt geplaatst’.
Geef een reactie