Het Parool schrijft vandaag dat ‘Amsterdam niet zit te wachten op een Teslabonus’. Met die teslabonus – het woord mag als soortnaam gevormd met een merknaam met een kleine letter worden gespeld – wordt gedoeld op de voorgenomen parkeerkorting voor elektrische auto’s:
Het kabinet heeft bepaald dat er vanaf 2030 alleen nog nieuwe auto’s met een elektrische motor verkocht worden en noemt de kortingsregeling een manier om die ambitie een duwtje in de rug te geven.
Het woord teslabonus maakte – met een overbodig streepje tussen tesla en bonus – op 2 februari 2019 zijn debuut in NRC Handelsblad, waarin het wel in een heel andere betekenis werd gebruikt, namelijk ter aanduiding van de fiscale voordelen die de kopers van met name dure e-auto’s genieten. Een paar dagen later nam De Telegraaf het woord in die betekenis over toen CDA-leider Buma ‘de huidige Tesla-bonus’ hekelde.
Dat teslabonus vandaag opnieuw, maar nu in een aanpalende betekenis gebruikt kan worden, illustreert niet alleen de aantrekkelijkheid van deze samenstelling, maar ook de semantische flexibiliteit ervan.
Dat is een voor- en een nadeel voor een nieuw woord. Prettig voor taalgebruikers is dat het woord uit het oogpunt van betekenis niet al te restrictief wordt gebruikt, waardoor je er als gebruiker niet snel naast zit wanneer je het woord bezigt. De keerzijde daarvan is dat gebruikers van nieuwe woorden niet zo gecharmeerd zijn van semantische onzekerheid (onzekerheid over de betekenis van een woord), die als gevolg kan hebben dat de betekenisoverdracht gefrustreerd wordt.
Definitie
teslabonus (de, -sen) fiscale bevoordeling van dure elektrische auto’s, bv. door middel van een lage bijtelling voor het leasen van stekkerauto’s of een korting op de lokale parkeerbelasting
Vond u dit artikel interessant? Sponsor de Taalbank dan veilig via Ideal of Paypal!