In feite is oliedik geen nieuw, maar een oud woord, dat nu en dan nog opduikt. Een van de vroegste vindplaatsen dateert uit 1836. In de Algemeene konst- en letterbode in dat jaar is sprake van ‘geelachtige, heldere, oliedikke traan’. Recentelijk gebruikten Hugo Claus (‘oliedikke bittere koffie’ in Een zachte vernieling) en Maria Stahlie (‘het halflange, oliedikke zwarte haar’ in De middelste dag van het jaar) het woord, dat dus betrekking kan hebben op vloeistoffen die een vettige indruk maken (zoals traan, maar kennelijk ook koffie, wijn en inkt), maar ook op gassen: in een krant uit 1934 is sprake van ‘oliedikke, gif-bezwangerde smookwolken’,
Als bijvoeglijk naamwoord is oliedik nooit gecanoniseerd geraakt. Het woord is niet te vinden in het Woordenboek der Nederlandsche taal en ook niet in oude edities van de Dikke Van Dale. Daarin staat sinds 1898 overigens wel het zelfstandige naamwoord oliedik (‘het dik van lijn- en raapolie dat in de druipzak achterblijft’).
Definitie
oliedik (bijvoeglijk naamwoord) een dikke, stroperige of vettige indruk makend, zoals olie: oliedikke koffie, oliedik haar
Geef een reactie