Afgelopen zaterdag overleed Dick Dale, de Amerikaan die wordt omschreven als de uitvinder van de surfmuziek (Van Dale: oorspronkelijk uit Californië afkomstige, vrolijke vorm van popmuziek, begin jaren 60 van de twintigste eeuw ontwikkeld). Deze week kopten tal van Nederlandse kranten dat de ‘Koning van de surfgitaar’ is overleden.
Het woord surfgitaar maakte in 1995 zijn debuut in een Nederlandse krant, twee jaar nadat Dale in de Nederlandse media met zijn Engelse bijnaam ‘The King of the Surf Guitar’ was geïntroduceerd.
Vrijwel nooit werd het woord surfgitaar de afgelopen jaren in de vaderlandse media in verband met een andere muzikant gebruikt. Dale wás zijn gitaar.
Omdat we met het oog op suggesties voor het woordenboek (de Dikke van Dale) dagelijks in de krantendatabank even egosurfen op de naam ‘Dale’ troffen we Dick geregeld in ons resultatenlijstje aan. Zo werd hij een oude bekende, al kon zijn muziek ons niet altijd bekoren.
Als tribuut aan de koning van de surfgitaar hebben we in kaart gebracht hoe zijn woord, surfgitaar, in onze taal wordt gebruikt. Dat blijkt niet alleen te staan voor een elektrisch gitaar zelf, maar ook voor de muziek die daarmee wordt voortgebracht.
Definitie
surfgitaar (de) 1 (surfgitaren) elektrische gitaar met een tremolo-arm die geschikt is voor het voor surfmuziek karakteristieke vibrato-effect 2 (g.mv., metonynisch) surfmuziek
Jan Gruyaert
Groetjes uit West-Vlaanderen