Is apatheïsme echt zo’n nieuw woord als het Reformatorisch Dagblad ons wil doen geloven? Afgelopen zaterdag schreef die krant namelijk dat apatheïsme zo nieuw is, dat het prima zou passen op het ‘Woord van het Jaar-lijstje (…) voor de gereformeerde gezindte’:
Dat woord voldoet in elk geval aan de voorwaarde dat het nieuw en onbekend is: de spellingscontrole van Word struikelt erover en in het grote Digibron-archief zit maar één treffer.
Dat mag waar zijn, maar in feite komt apatheïsme al ruim tien jaar met een zekere regelmaat voor in de Nederlandse kranten. Zo noemde iemand in 2010 in het Nederlands Dagblad het apatheïsme ‘wellicht een nog grotere uitdaging dan het atheïsme’ en gaf vervolgens een soort woordverklaring:
Apatheïsten – een combinatie van apathie en atheïsme – zijn mensen die echt genoeg hebben aan hun kleine leven, aan wie de grote vragen naar God en de zin van het leven niet besteed zijn. Areligieuze mensen heb je altijd gehad – ze zaten vroeger gewoon in de kerkbanken – maar nu lijken het er meer te zijn dan ooit.’
Die laatste opmerking is vandaag trouwens heel actueel, blijkens het bericht in De Telegraaf dat er wéér minder gelovigen zijn:
In het afgelopen decennium is ook het punt bereikt dat de meerderheid van de Nederlanders niet gelovig meer is: 53 procent in 2018. In 2010 liet 45 procent nog weten geen religieuze betrokkenheid te ervaren. Vooral onder de rooms-katholieken en Nederlands-hervormden nam de aanhang af.
Maar goed, apatheïsme dus. In feite is dat woord ergens tussen 2000 en 2010 komen overwaaien uit het Amerikaans-Engels. In 2003 schreef de journalist Jonathan Rauch (1960) in The Atlantic:
It came to me recently in a blinding vision that I am an apatheist. Well, ‘blinding vision’ may be an overstatement. ‘Wine-induced haze’ might be more strictly accurate. This was after a couple of glasses of Merlot, when someone asked me about my religion. ‘Atheist,’ I was about to say, but I stopped myself. ‘I used to call myself an atheist,’ I said, ‘and I still don’t believe in God, but the larger truth is that it has been years since I really cared one way or another. I’m”—that was when it hit me—”an … apatheist!’
Hij heeft het woord echter al in 2001 voor het eerst gebruikt.
Etymologisch gezien is het Engelse woord apatheism een porte-manteauwoord van apathetic (apathisch) en theism (theïsme, oftewel kort gezegd: het geloof in een persoonlijke God die niet alleen alles geschapen heeft, maar bovendien nog altijd de wereld bestiert). Apatheïsten gaan er dus al dan niet van uit dat er een God is, maar of hij al dan niet bestaat, laat hen in feite koud. Net als veel andere woorden die de transcendentie betreffen, is apatheïsme lastig te omschrijven, maar omdat het woord in feite al ingeburgerd is en dus in de Dikke Van Dale thuishoort, wordt het toch tijd voor een definitie.
Definitie
apatheïsme (het, g.mv.) religieuze onverschilligheid, m.n. levenshouding van mensen die de vraag of God (of welke godheid dan ook) bestaat volstrekt irrelevant vinden, vertaling van Engels apatheism, een porte-manteauwoord van apathetic (apathisch) en theism (theïsme)
Wim De Weerdt
Dit lijkt me een blijvertje. Prachtig woord.