In tijden van cholera, Mexicaanse griep of – zoals nu – corona – kijkt zelfs de meest flegmatieke woordenboekmaker wat vaker dan gemiddeld op de websites van de Wereldgezondheidsorganisatie, het RIVM en het Nederlands Huisartsengenootschap. Op die laatste website viel het lexicografenoog vandaag toevallig op het woord plofpillen. Een column met die titel blijkt te gaan over pillen die geproduceerd worden met goedkope grondstoffen uit verre en vreemde landen. De auteur noemt die pillen plofpillen en vindt het
onverkwikkelijk wanneer zulke goedkoop geproduceerde plofpillen verontreinigd blijken met schadelijke stoffen.
Dat klinkt verontrustend, maar in tijden van corona staat er nog iets anders in de column dat op zichzelf ook al zorgwekkend is, namelijk dat de ‘geneesmiddelengrondstoffen’ vaak maar in een of twee fabrieken in de verweglanden India of China worden geproduceerd.
China associëren we op dit moment automatisch met corona, quarantaine, lege fabrieken en stilgevallen transport: stel nu eens dat de productie van de geneesmiddelengrondstoffen door een uitbraak van een of andere virusziekte stil komt te liggen? Hoe moet het dan eigenlijk met onze pillen als we daarvoor afhankelijk zijn van grondstoffen uit één fabriek in een (kwetsbaar) land?
Maar terzake, de taalvorm plofpil is namelijk al interessant genoeg en niet alleen omdat de p’s van plof en pil zo leuk allitereren. Het woord – het is spiksplinternieuw, dus we kunnen de auteur ervan als de auctor intellectualis (m/v) aanmerken – is natuurlijk geïnspireerd op andere woorden op plof- die zijn gevormd sinds de plofkip (circa 2005) onze taal kwam verrijken, zoals plofkoe, plofoester, plofvarken en plofzalm.
Dat zijn allemaal namen van consumptiedieren (producten dus) die snel en goedkoop worden geproduceerd (en die daarom ook nog eens deerniswekkend zijn). Soms worden ook andere goederen die snel en goedkoop geproduceerd worden en een navenante kwaliteit hebben als ‘plofproducten’ aangeduid, zoals plofpaprika en plofpumps. Dat laatste woord figureerde een paar jaar geleden in De Volkskrant in een zin die in jip-en-janneketaal duidelijk maakt wat met ‘plofproducten’ wordt bedoeld:
Op internet wil ik wel luxe voor weinig geld, en ik hoef niet te weten hoe het is gefabriceerd, als het maar goedkoop is. Dus krijg ik rommel in de maag gesplitst. Het zijn plofpumps. Het is een plofpakje.
Snel, goedkoop en van matige (‘rommel’) kwaliteit – dat zijn de kernbegrippen waaraan je dus moet denken bij woorden die met plof- beginnen.
Nieuwe woorden die met plof gevormd zijn, hebben sinds de plofkip dan ook automatisch een negatieve connotatie. Die negatieve connotatie is zo sterk, dat zelfs samenstellingen met plof- die niet direct een product noemen (plofklas, plofstudie), vanzelf als ongunstig beladen termen worden opgevat, zelfs al wijkt de strekking ervan semantisch gezien af van woorden als plofkip,-koe, -paprika en -zalm.
Plofpil sluit qua vorming, betekenis en connotatie vooral mooi aan bij de namen van de laatstgenoemde plofproducten. Het is een woord met potentie, maar dan moet het natuurlijk wel worden opgepikt en worden overgenomen door journalisten. Zolang dat nog niet het geval is, kunnen we in elk geval wel concluderen dat het woorddeel plof– in veel meer sectoren dan alleen de veeteelt en landbouw productief is geworden.
Definitie
plofpil (de, -len) pil die is geproduceerd met goedkope grondstoffen, al dan niet met de bijgedachte dat die grondstoffen van gebrekkige kwaliteit kunnen zijn, bv. als gevolg van verontreiniging
Wim De Weerdt
Een erg mooi woord dat klinkt alsof het al decennialang in onze woordenboeken staat.
Jaap de Jong
Misschien werkt het afschrikwekkend als je illegaal vuurwerk voortaan plofvuurwerk noemt,