Pauline Slot schrijft vandaag in de Volkskrant over de smakeloze souvenirs die sommige museumwinkels verkopen. Zoals de winkel van het Van Gogh-museum, volgens Slot ‘een klein warenhuis, vol met bekervormige, sjaalvormige, brillenkokervormige, vaasvormige, tasvormige, legpuzzelvormige, beertjesvormige, slabbetjesvormige, koelkastmagneetvormige reproducties van schilderijen, met een paar duidelijke favorieten: de Zonnebloemen, de Amandelbloesem’.
Slot schrijft: ‘Ik zou graag eens bij de brainstormsessie willen zijn waar over het in productie nemen van zulke trinkets besloten wordt.’
Trinkets?
Trinket is het Engelse woord voor ‘snuisterij’, dat prachtige Nederlands woord dat dateert uit het geboortejaar van Jan van Goyen en dat populair werd in de tijd van Frans Hals, Rubens, Rembrandt en Vermeer. Waarom zouden we ons woord snuisterij moeten vervangen door het Engelse woord trinket?
Dat het Nederlands dagelijks uitgebreid wordt met Engelse leenwoorden, is in een tijd dat de economie, de wetenschap en de industrie geglobaliseerd zijn onvermijdelijk. Functionele Engelse leenwoorden – Engelse woorden voor concepten waarvoor nog geen Nederlands woord bestond – zijn vaak prima (tijdelijke) aanvullingen op de bestaande Nederlandse woordenschat. Maar uitbreiding van onze woordenschat met overbodige Engelse woorden is nergens voor nodig.
Trinket, dat in kringen van marketeers en merchandisers ongetwijfeld al langer bekend is maar dat vandaag zijn debuut maakt in een Nederlandstalige krant, is daar een goed voorbeeld van. Dat woord voegt niets, maar dan ook niet toe aan onze taal. Noch aan onze cultuur. De vaderlandse musea hebben dat woord bovendien ook helemaal niet nodig. Laten onze musea maar gewoon – bij voorkeur mooie – snuisterijen verkopen in hun museumwinkels.
Geef een reactie