Op 4 februari van dit jaar liet het Algemeen Dagblad de Amsterdamse intensivist Armand Girbes aan het woord. Hij ergerde zich aan de omfloerste taal waarmee over problemen in het ziekenhuis werd gesproken die mede het gevolg waren van de coronapandemie:
Ik denk dat het ligt aan de politiek-correcte, braafpraterige cultuur in veel westerse landen. En met die braafpraterij overwin je geen crisis. We willen niet onder ogen zien wat er écht aan de hand is.
Braafpraterij was nog niet eerder in de media gesignaleerd. Het woord oogde als idiolect van Girbes. En aan idiolect besteedt een woordenboekmaker doorgaans niet veel aandacht. Afgelopen zaterdag figureerde het woord echter opnieuw in de media. In de Telegraaf-kop ‘Klaar met braafpraterij over corona’. Daardoor valt het woord, dat overigens uit een citaat van Girbes komt, nogal op. Girbes zelf zegt in De Telegraaf:
Ik ben klaar met die braafpraterij over corona in ons land. Het stuwmeer van uitgestelde operaties wordt een ’uitdaging’ genoemd. Dat is gewoon een ander woord voor een vet probleem.
Hoewel braafpraterij nog steeds idiolect is, valt het woord door het gebruik in een krantenkop nu beter op, waardoor het meer kans krijgt zich verder te verspreiden. Op Twitter blijkt Girbes afgelopen jaar het woord braafpraterij vaker te hebben gebruikt:
Zo krijgen we de indruk dat Girbes erg zijn best doet onze taal te verrijken met een nieuw woord. Braafpraterij is qua vorming een variant op het bekendere woord mooipraterij ter aanduiding van een te gunstige voorstelling van zaken.
Definitie
braafpraterij (de, g.mv.) (ongunstig) politiek correcte voorstelling van zaken, waardoor een reële en veelal problematische situatie ten onrechte verhuld wordt
Geef een reactie