De zaterdagse Telegraaf-column van Rob Hoogland, die vandaag al op de website van de krant staat, gaat vandaag over een brandende peuk die vanuit een Audi in de gortdroge berm werd gegooid Gevaarlijk natuurlijk, want door de droogte kan er zomaar een natuurbrand ontstaan. Een andere automobilist zag dat en zorgde ervoor dat de nog altijd brandende peuk terugkwam bij zijn voormalige eigenaar. De columnist was getuige van dit tafereel, dat voor hem tevens de aanleiding is iets te schrijven over de bos- en duinwachters in zijn kustdorp. Die boa’s worden daar groenpetten genoemd, vermoedelijk naar hun groene hoofddeksels.
Groenpet blijkt in de column zijn mediadebuut te beleven, d.w.z. het woord is de afgelopen dertig jaar niet eerder in een krant aangetroffen. Echt nieuw zal het woord evenwel niet zijn.
De persoonsnaam groenpet is net als de variant groene pet de vrucht van de stijlfiguur die we metonymie noemen. Op dezelfde manier worden platte petten of – minder gewoon – blauwe petten (alsmede blauwpetten) weleens gebruikt ter aanduiding van gewone agenten (in tegenstelling tot ME’ers). Bij deze vorm van metonymie wordt een persoon genoemd naar de kenmerkende kleding die bij zijn beroep hoort. Witte jassen (artsen) is nog zo’n voorbeeld van een persoonsaanduiding die berust op de beroepskleding.
Definitie
groenpet (de, -ten) (niet algemeen) boswachter
Geef een reactie