Heel vroeger gebruikten we zeesnot weleens als naam voor oesters, jakkes!, maar vandaag staat het woord in een heel andere betekenis in de krant. Het woord figureert in een NRC-bericht over de gevolgen van de olieramp met het BP-olieplatform in 2010. BP probeerde destijds de olie op te lossen met een oplosmiddel. Dat lukte ten dele, ‘maar het middel zette algen en bacteriën op de bodem aan tot het maken van een soort zeesnot. Olieresten zonken, geplakt aan deze zeesnot en kleideeltjes, naar de bodem.’ Dat blijkt nu rampzalig te zijn: ‘Dit snot met een dikke olielaag heeft al het leven eronder gesmoord.’
Zeesnot staat in geen enkele betekenis in de Dikke Van Dale. Ter aanduiding van oesters is zeesnot dan ook nooit gangbaar geworden, maar als naam voor een slijmerige massa die rondzweeft in zee of op de zeebodem ligt, begint het woord een zekere bekendheid te krijgen. Zeesnot is dan ook een woord om in de gaten te gaan houden.
Zeesnot is vrijwel zeker een vertaling van sea snot, een in het Engels ingeburgerd woord voor wat ook wel zeeslijm wordt genoemd (‘marine mucilage’), dat zich soms in enorme klodders traag door de zee verspreidt.
Geef een reactie