Soms lees je in de krant een woord waarvan je denkt: bestaat dat? Wandroom is zo’n woord. Het staat vandaag in de column van Nausicaa Marbe in de Telegraaf. ‘Na Brexit ontpopten Brusselse kopstukken zich tot heethoofden die wild om zich heen gingen slaan. Zij die tolerantie en solidariteit preken tegen het plebs dat ze minachten omdat het niet aan de federale wandromen wil, zetten likkebaardend in op een vechtscheiding. Rancunetaal, verzet, trappen na. Het moest pijn doen, ’dirty’ worden. Wat een demasqué – alweer.’
Wandromen is inderdaad geen gewoon woord, maar een enkele keer duikt het op in een tekst. Een slechte droom, dat is zo ongeveer de betekenis van wandroom, maar het is geen woord om per se te onthouden. De kans dat u het in dit leven nogmaals onder ogen krijgt, is op dit moment te verwaarlozen.
Een ander woord uit dezelfde passage lijkt vrij normaal: rancunetaal. Voor de zekerheid toch maar even opgezocht in het tekstcorpus. Geen vindplaats. Ook op internet blijkt het niet te vinden te zijn.
Rancunetaal maakt vandaag dus een onopvallend debuut in de media. Dat debuut is zo onopvallend omdat rancunetaal in één oogopslag te begrijpen is. Wie weleens woorden als haattaal, schertstaal, spottaal en wraaktaal leest (dat zijn woorden die je inderdaad soms aantreft, bijvoorbeeld op internet) zal rancunetaal meteen kunnen interpreteren als benaming voor ‘rancuneuze taal’ of ‘taal die rancune verraadt’.
Doordat er een onderliggend bouw- en betekenispatroon is, kunnen we woorden als haattaal en rancunetaal naar believen maken als we ze nodig hebben. Van zulke woorden is het niet zo relevant dat ze beschreven worden in woordenboeken, veel relevanter is dat het betekenispatroon van zulke woorden in het woordenboek wordt aangeduid. Pas als zo’n woord gemeengoed wordt, zoals langzamerhand het geval is met haattaal, verdient het wat meer aandacht van de woordenboekmaker.
Geef een reactie