Zojuist is de ‘Nationale Actiedag’ voor Sint-Maarten begonnen: een geldinzameling voor de slachtoffers aldaar van de orkaan Irma. Eerder deze week vertelde premier Mark Rutte al dat de Nederlandse staat ook een bijdrage zou leveren. Sterker nog, hij zei dat de Nederlandse overheid zich ‘niet kneiterig’ zal opstellen.
Kneiterig oogt weliswaar niet als een nieuw woord, maar in de kranten lees je het eigenlijk nooit.
Wat betekent het? En waar komt het vandaan?
Uit de context waarin Rutte het woord gebruikte, kun je opmaken dat kneiterig synoniem moet zijn met woorden als gierig en zuinig. ‘Niet kneiterig’ betekent dan het tegenovergestelde: gul.
Kneiterig zelf treffen we niet aan in de Nederlandse literatuur, maar de afleiding kneiterigheid is in elk geval één keer te vinden in een vaderlandse roman. In Morgenster (2000) schrijft Jaap Scholten:
‘Moeder had zich nooit aangepast. In de bedaagde provinciestad was ze bijvoorbeeld altijd op hoge hakken blijven lopen. Wat niet wegnam dat Godfried en ik de Dupont-waarden – een mengeling van grandeur en kneiterigheid, van kosmopolitisme en calvinisme – met de paplepel ingegoten hadden gekregen.’
Kneiterigheid betekent hier niet alleen zuinigheid, maar is dus ook een antoniem van grandeur (grootsheid, luister). Het tegenovergestelde van grandeur is onaanzienlijkheid, benepenheid, enghartigheid, burgerlijkheid, kneuterigheid. Kneiterigheid figureerde ook in 2014 in de media. Toen schreef iemand in Het Parool:
‘Stel dat je Pharrell Williams heel goed vindt. Waarom zou je hem dan pootje lichten door niets voor zijn muziek te betalen? Omdat het meeste toch naar de platenbonzen gaat? Omdat hij toch al genoeg verdient? Of omdat opportunistische kneiterigheid het wint van je eergevoel?’ Ook hier verwijst kneiterigheid naar zuinigheid van de verkeerde soort: kleinburgerlijke gierigheid, knieperigheid.
Nemen we deze informatie over kneiterigheid als uitgangspunt voor de woordverklaring van kneiterig, dan moeten we kneiterig niet als zuinig, maar als ‘op een bekrompen manier zuinig, op een benepen wijze gierig’ omschrijven. Daaruit volgt dat kneiterig eerder knieperig en knekerig dan gewoon zuinig en gierig betekent.
Kneiterig zelf hebben we de afgelopen decennia slechts één keer in de krant aangetroffen. In zijn taalrubriek in NRC Handelsblad schreef Ewoud Sanders op 2 juli 2001:
‘Tientallen lezers uit alle delen van het land meldden dat zij kneiter gebruiken in de betekenis ‘zuinig persoon, vrek, gierigaard’. Ook het werkwoord kneiteren komt voor (‘wat zit je nou te kneiteren’ voor ‘doe niet zo gierig’). En kneiterig blijkt een wijdverbreid synoniem voor ‘gierig’ – met name onder studenten.’
Maar hoe zit het eigenlijk met de spelling van het woord? Weten we wel zeker dat het met een korte ei moet worden gespeld? In de spelling knijterig kwam het woord de afgelopen decennia namelijk wel driemaal voor in de kranten: ‘Hoe knijterig is Carel Bikkers, de baas van uitgeverij Audax?’ vroeg Quote zich op 30 juni 2003 af. Op 31 maart 2007 schreef NRC dat ABN Amro de indruk maakte ‘een vervuilend, knijterig en vrouwonvriendelijk bedrijf’ te zijn. En op 7 januari 2013 schreef Het Parool over ‘mensen die ‘te knijterig [waren] om de verzendkosten te betalen’. Daar staat tegenover dat op Twitter de spelling kneiterig veel vaker voorkomt dan knijterig.
Niet alleen over de spelling bestaat geen absolute zekerheid. Ook de herkomst van kneiterig (of knijterig) is vooralsnog onopgehelderd. Misschien is er een verband met kneuterig, dat ook ‘benepen’ kan betekenen, of met het nu verouderde woord knijzerig, een afleiding van knijzen (kniezen), d.w.z. benepen zijn. Dat moeten we nog maar eens uitzoeken.
Geef een reactie