‘Pandjesprins blijkt zelfs woningkoning’ – van zo’n krantenkop (uit De Telegraaf van vandaag) kunnen we op een regenachtige maandag alleen maar vrolijk worden. Pandjesprins en woningkoning zijn namelijk beide nog niet eerder in de krant vertoonde woorden, zeker niet ter aanduiding van de Amsterdamse woningspeculant van koninklijken bloede, maar ze zijn allebei ook op een aantrekkelijke manier gevormd: in pandjesprins allitereren de p’s fraai en woningkoning wordt behalve door een fijn ritme ook nog gekenmerkt door o-assonantie van woning en koning. ‘Alliteratie wordt assonantie’, zo lazen wij deze krantenkop dan ook vanochtend.
Woningkoning is een voorspelbaar woord, want het sluit mooi aan bij andere, vooral in de marketing en reclame gangbare woorden als meubelkoning, modekoning en witgoedkoning. Zulke woorden verwijzen trouwens vaak naar zaken met een wat goedkoop imago en daarom worden meubelkoning e.d. vaak wat denigrerend gebruikt. Datzelfde geldt eigenlijk ook voor woningkoning. Dat klinkt ook niet echt chic.
Dat doet pandjesprins trouwens ook niet. In dit geval komt dat niet door het tweede woorddeel, prins, want woorden als keukenprins en uitdrukkingen als een prins in bed (een goede minnaar) klinken positief of in het slechtste geval een tikje schertsend. Dat pandjesprins een negatieve bijklank heeft, komt door het eerste woorddeel, pandjes, waardoor je het geheel gemakkelijk associeert met pandjesbaas (de baas van de lommerd).
Kortom, hoewel de prins gezien zijn bezittingen ongetwijfeld een beter pensioen heeft dan wij, zijn we toch niet jaloers op hem nu hij pandjesprins en woningkoning wordt genoemd. Want deze onadellijke betiteling kwalificeert de prins eerder als fout dan als comme il faut.
Geef een reactie